Hoe breng je een gebeurtenis uit een ver verleden (of een ver land) dichterbij? Door de lezer er een hoofdrol in te geven. En hoe doe je dat? Met de tweede persoon enkelvoud, de jij-vorm dus. Een tekstje over kinderarbeid in de negentiende eeuw ziet er dan zo uit:
‘Je bent 7 jaar. Om half zes moet je je bed uit. Snel een homp brood eten en dan samen met je vader en moeder in het donker naar de textielfabriek. Meteen hard aan het werk, anders krijg je straf. De hele dag werk je in het lawaai en het stof van de weefmachines. Je oren tuten, je ogen prikken en je mond is droog. Je kunt bijna niet meer staan, zo moe ben je. Soms krijg je een slokje jenever van een van de arbeiders. Dan voel je de pijn in je armen niet zo. Maar je moet goed blijven opletten met die gevaarlijke machines. De spoelen schieten met een enorme snelheid door het weefgetouw: meer dan 100 km per uur! Dat gaat weleens mis.
Eindelijk gaat de fabriekstoeter. Het is 8 uur ’s avonds. Buiten is het donker. Je strompelt naar huis. Eerst eten. Aardappelen met azijn. Daarna kruip je de bedstee in, tussen de koude en vochtige lakens. Morgen is er weer een lange werkdag. Maar overmorgen is het zondag. Dan ben je vrij. Voor één dag.’
Show, don’t tell
Zo’n verhaal wint aan kracht als je er concrete details in verwerkt en de zintuigen aanspreekt. Een droge mond, 100 kilometer per uur en een slok jenever. (Dat detail van de jenever haalde ik overigens uit een leuk filmpje van RTV Utrecht over kinderarbeid in Veenendaal.)
Dit fragment is ook een goed voorbeeld van show, don’t tell in informatieve teksten: benóém niet dat het leven zwaar was voor kinderen die in de fabrieken werkten, maar laat het zien en laat het voelen. Op die manier breng je het verleden tot leven.
Lees ook: de jij-vorm in teksten voor kinderen en spelen met perspectief.