20 september 1839. De schipper, de boer en de dokter staan bij het station in Amsterdam. Straks gaat de allereerste trein rijden, naar station Haarlem. Er komt rook uit De Arend en De Snelheid, de twee stoomlocomotieven. De stoker gooit nog een flinke schep kolen op het vuur. De passagiers stappen in. De toeschouwers juichen als de trein in beweging komt. Maar de schipper van de trekschuit kijkt zuur: ‘Dat gaat me klanten kosten.’ De boer moppert: ‘De koeien slaan op hol.’ En de dokter kijkt bezorgd: ‘Veels te gevaarlijk, die hoge snelheid. Je hersenen slaan tot moes tegen je schedel.’
Deze introductie schreef ik bij een educatieve tekst over vervoer in de negentiende eeuw. Ik koos voor de presens historicum – de historische tegenwoordige tijd – om de lezers in het verhaal te trekken en het gevoel te geven dat ze erbij zijn/waren. Als in een film. Zoals rasvertellers in de kroeg het kunnen: ‘Afijn, ik loop dus door de Kalverstraat, komt er een man op me af …’
Tegenwoordige of verleden tijd?
In de rest van het hoofdstuk stapte ik over op de verleden tijd. Bijvoorbeeld in het slot:
Na 1880 was het afgelopen met de trekschuit. Overal in het land werden spoorwegen aangelegd. Er kwamen paardentrams en later ook stoomtrams en elektrische trams. En natuurlijk: de fiets.
Ik had het ook in de tegenwoordige tijd kunnen schrijven:
Na 1880 is het afgelopen met de trekschuit. Overal in het land worden spoorwegen aangelegd. Er komen paardentrams en later ook stoomtrams en elektrische trams. En natuurlijk: de fiets.
Dat ‘later ook’ wringt een beetje. Maar ook om een andere reden koos ik voor de verleden tijd: ik zou vastlopen in het volgende stukje, namelijk een vergelijking met het heden:
Als je nu in Amsterdam op de trein stapt, ben je in ongeveer 2,5 uur in Groningen. Met de trekschuit duurde dat wel drie dagen. Met de postkoets ging het iets sneller, maar dat was geen pretje op de hobbelige wegen.
Tijdens het schrijven had ik nogal geworsteld met de werkwoordstijden. Ik deed het op gevoel. Ik had eerlijk gezegd nog nooit gehoord van de historische tegenwoordige tijd, laat staan van de presens historicum.
Vuistregel presens historicum
Niet veel later ontdekte ik een handige vuistregel van Tom van der Geugten van de Fontys Lerarenopleiding in Tilburg: ‘Gebruik de presens historicum als je de interesse van de lezer wil wekken, zoals in introductieverhalen. Gebruik de verleden werkwoordstijd als het gaat om de samenhang tussen feiten.’ In dat laatste geval is het immers logisch om vanuit het perspectief van het heden (met de kennis van nu) naar het verleden te kijken.
Meer lezen over verteltechnieken in geschiedenisteksten? Lees De val van de Muur voor kinderen, Dialoog in non-fictie en Moeten teksten voor kinderen leuk zijn?
Geef een reactie